Skip to content

marcosbarbero/say-it-in-dutch

Folders and files

NameName
Last commit message
Last commit date

Latest commit

 

History

76 Commits
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Repository files navigation

Say it in Dutch

Telwoorden (Numbers)

- - - - - - - -

0

nul

10

tien    

20

twintig      

30

dertig

1

een

11

elf    

21

eenentwintig

40

veertig

2

twee

12

twaalf

22

tweenentwintig

50

vijftig

3

drie

13

dertien

23

drieentwintig

60

zestig

4

vier

14

viertien

24

vierentwintig

70

zeventig

5

vijf

15

vijftien

25

vijfentwintig

80

tachtig

6

zes

16

zestien

26

zesentwintig

90

negentig

7

zeven

17

zeventien

27

zevenentwintig

100

honderd

8

acht

18

achttien

28

achtentwintig

200

tweehonderd

9

negen

19

negentien

29

negenentwintig

1000

duizend

  • 113 → honderddertien

  • 152 → honderdtweeenvijftig

  • 542 → vijfhonderdtweeenveertig

Ordinal Numbers

Nederlands English

Eerste

First

Tweede

Second

Derde

Third

Vierde

Fourth

Common questions / statements

Wie ben jij? Hoe heet je? [Who are you? What's your name?]
- Ik heet Marcos. En jij? [My name is Marcos. And yours?]
Ik ben **Whatever**.
- Aangenaam! [Pleasant!]
> Prettig met je kennis te maken! [Nice to meet you!]
Hoe spel dat? [How to spell that?]
Klopt dat? [Is that right?]
- Dat klopt!
Waar woon je? [Where do you live?]
- Ik woon in Amsterdam. [I live in Amsterdam]
Uit welk land kom je? [Where are you from?]
> Waar kom je vandaan?
- Ik kom uit Brazilie. [I'm from Brazil]
Werk je of studeer je?
- Ik werk, en jij?
Ik werk* ook
Tip
  • Always add the verb right after the subject pronouns.

  • Verb and subject can’t be split.

Waar werk je? [Where do you work?]
- Ik werk in Amsterdam, het bedrijf heet **surprise**. [I work in Amsterdam, the company is called **surprise**]
> Ik werk in Amsterdam, bij Backbase.
Hoe oud ben je? [How old are you?]
- Ik ben vierendertig
Heb je het druk? [Are you busy?]
- Ik heb (niet) het druk. [I'm (not) busy]
Wat voor werk doe je? [What kind of work do you do?]
- Ik werk als Software Engineer bij **surprise**.
Hoe lang bent u in Nederland?
- Ik ben tien maanden in het Nederland.
> Ik ben hier tien maanden.
Hoe gaat het?
- het gaat goed
> het gaat niet zo goed
> het gaat slecht
> Met mij gaat het goed
Ik ben moe. [I'm tired]
Ik snap het niet, kun je dat herhalen? [I didn't get it, can you repeat?]
Ik weet het niet [I don't know]
>Ik ken het niet. [I don't know]
Tip
  • Ken → Used for things with an identification/name e.g.: People, Places.

  • Weet → Used for when someone asks for information.

Zit je klaar? [Are you ready?]
>zit je klaar? Ik wel. [Are you ready? I do]
Je kunt mij bellen! [You can call me!]
Dat is het! (That's it!)
Ver weg (Far away)
Mis jij de honden?
- Ik mis ze wel
> Ik mis ze heel erg
Tip
for intensity use heel erg
Wie zorgt voor de honden? (Who cares for the dogs?)
Vind jij dieren leuk?
- Ja, ik vind dieren leuk
Ik vind thee lekker.
Ik vind koffie niet zo lekker.
Ik weet niet wat karnemelk is. [I don't know what karnemelk is]
Het maakt niet uit. [It doesn't matter / Either is ok]
Geen van beide. [None of them]
Tip
leuk / lekker is the last part of the sentense
Ik vind het niet zo leuk
Hoeveel uur per week werk jij?
Ik werk 40 (dertig) uur per week.
Een andere vraag. [Another question]
Heb jij hobby's?
Wat zijn jouw hobby's?
- Mijn hobby's zijn:
Wat nog meer? (What else?)
- Dat is alles.
Hoe is je dag tot nu toe? [How is your day so far?]
Dat denk ik [I think so]
>Ik denk het wel.
Bel je mij? [Will you call me?]
Ik had een band maar dat was tien jaar geleden.
Het weer is goed. [The weather is good]
Hoe ga jij naar de sportschool? Met de bus, trein, boot, fiets?
Eet smakelijk! [Enjoy your meal!]
Wat bedoel je? [What do you mean?]
Waar is dat? [Where's it?]
Hoe laat? [What time?]
Heb je goed geslapen? [Did you sleep well?]
We kunnen gaan! [We can go]
Laten we gaan. [Let's go]
Even mijn jas pakken. [I'll just grab my coat]
Het is koud buiten, vind je niet? [It's cold outside, don't you think?]
Met de lift of met de trap? [By the elevator or by the stairs?]
- Met de trap, het is gezond! [By the stairs, it's healthy!]
We gaan naar beneden. [We are going downstairs]
We gann naar boven. [We are going upstairs]
Hoe lang heb jij les gehad? [How long did you have classes?]
Je moet naar Groningen gaan. [You must go to Groningen / You have to go to Groningen]
Gaat uw gang! [Go ahead!]
>Doe maar! [Go ahead!]
Ik bedoel afgelopen week. [I mean last week]
over.... gesproken ----
E.g: Over koffie gesproken, ga je mee koffiedrinken?
Aan de overkant [Crossing the street - or something like that hahaha]
>Hier tegenover

Inviting someone

2017 10 11 02
Ga je mee koffiedrinken?
>Ga je mee naar het café?
- Ja, een goed idee!
Waar gaan we koffiedrinken?
- In een café
Welk café?
- In het centrum van Amsterdam
Afgesproken! Waar zullen we afspreken?
- op het station
Waneer gaan we koffiedrinken?
- Om zeven uur
Zullen wij naar het café gaan?
- Welk café?
In het centrum van Amsterdam
Wij gaan morgenochtend om tien uur in het park fietsen.
- En daarna? Zullen we lunch?
Waar zullen wij lunchen?
- Ken jij een leuk café? [Do you know...]
Nee, maar wij vinden wel iets.
Kunnen we betalen? [Can we pay?]
>Kan ik afrekenen? [Can I have the bill?]
- Samen of apart. [Together or separately?]
Wat wil je drinken?
Wil je iets eten? [Do you want to eat something?]
Wat wil je eten?
Neem jij ook een tosti?
- Doe mij maar kaas
Gewone koffie?
- ja
Gaat u maar zitten, ik breng het zo.
Werk jij hiervoor op een andere plaats?
Tip
  • Use om for hours

  • Second verb goes to the last, e.g.:

    • Wij gaan zaterdag in het park fietsen.

    • Zaterdag gaan wij in het park fietsen. → Emphasis the day

    • Ik ga zaterdag in het park fietsen.

  • Ken jij…​ → Do you know…​

In het café

2017 10 18 01
2017 10 18 02
2017 10 18 03
Wat heb je liever, koffie of thee?
- Ik heb liever koffie
Note
  • Heb liever → Prefer

  • Drink liever → Prefer

  • Eet liever → Prefer

Time

2017 10 11 01
Wij gaan vanavond om zeven uur koffiedinken
Nederlands English

Gisteravond

Last night

's morgens

Every morning

Tip
  • Time comes before place, e.g.:

    • Wij gaan vanavond om zeven uur koffiedinken.

    • Time → vanavond, Place → koffiedrinken

Days of week

  • Zondag

  • Maandag

  • Dinsdag

  • Woensdag

  • Donderdag

  • Vrijdag

  • Zaterdag

    Werk je op Zaterdag?
    - Ik werk niet op Zaterdag.
    Welk dag is het vandaag?
    - Woesdag
    Op welke dagen werk je?
    - Van maandag tot en met vrijdag
Note
  • Use op for days

  • Tot en met → Until including, e.g:

    • Van maandag tot en met vrijdag

    • ma t/m vr

Introducing yourself

Ik wil mij even voorstellen. [I would like to introduce myself]
- Ik ben de nieuwe buurman.
Op welk nummer woon je?
- Op nummer 113 (honderddertien)

Talking about a 3rd person

Heb jij een collega?
- Ja
Hoe heet hij?
- Hij heet **Fulano**.
Hoe oud is hij?
- Hij is ongeveer 33.
Hoe gaat het met hem?
- Met hem gaat het goed, denk ik.

Family

Nederlands English

Broer

Brother

Moeder

Mother

Hoe heet je broer?
- Mijn broer heet {name}
Waar woont hij?
- Hij woont in {plaats}
Werkt hij of studeert hij?
- Hij werkt en (hij) studeert.
Is hij getrouwd?
- Ja, hij is getrouwd

Greetings

  • Goedendag

  • Goedemorgen

  • Goedemiddag

  • Goedenavond

  • Welterusten

  • Goedenatch

Say goodbye

  • Tot ziens!

  • Tot straks!

  • Tot zo! See you soon

  • Tot morgen!

  • Tot maandag!

  • Tot volgende keer! See you next time

  • Tot volgend jaar! See you next year

  • Tot later!

  • Tot woensdag!

  • Tot dan!

Formal

  • U

  • Menner / Mevrow

Vocabulary

Vocabulary section

Antonym

Nederlands Antonym English Antonym

Duur

Goedkoop

Expensive

Cheap

Zwaar

Licht

Heavy

Light

Snel

Langzaam

Fast

Slow

Lang

Kort

Long

Short

Vers

Oud

Fresh

Old

Lekker

Vies

Tasty

Nasty

Groot

Klein

Big

Small

Hoog

Laag

Tall

Little

Gelukkig

Jammer

Nice

Pitty

Open

Open

Dicht

Close

Warm

Warm

Koud

Cold

Makkelijk

Easy

Moeilijk

Difficult

Druk

Busy

Rustig

Quiet / Calm

Zwak

Weak

Sterk

Strong

Een vergadering → Structured meeting Afspraak / Gesprek → 1-2 people meeting

Veel afspraken vandaag. [A lot of meetings today]

Random

Nederlands English

Leuk

Nice/Good

Mooi

Beautiful

Interessant

Interesting

Uitstekend

Excellent

Prima

-

Jammer

Pitty

Ongeveer

About - more or less

Getrouwd

Married

Fijne

Nice

Natuurlijk

Of course

fiets

Bike

Tafel

Table

Schoen

Shoes

Tas

Bag

Pen

Pen

Huis

House

Stoel

Chair

Auto

Car

Boek

Book

Hond

Dog

Brood

Bread

Melk

Milk

Precies

Exactly

Dichtbij

Close by

Dier

Animal

Bass

Boss

Tekenen

To draw

Sportschool

Gym

Koop

Buy

Ga

Go

Geleden

Ago

Vaak

Often

Daarna

After that / Afterwards

Iets

Something

Weer

Weather

Onbekend

Unknown

De mens

Human being

Merk

Brand

Allebei

Both

Nooit

Never

Trek

Honger/Hunger

Misschien

Maybe

Jas

Jacket/Coat

Pakken

To grab

Buiten

Outside

Niet meer

Not anymore / No longer

Zoek

Search

Maaltijd

Meal

Vervelend

Annoying

Soms

Sometimes

Gewone

Normal

Hievoor

Before

Baan

Job

Geluk

Luck

Secretaresse

Secretary

Verdieping

Floor

Tijd

Time

Nooit - Soms - Vaak - Altijd
Never - Sometimes - Often - Always

Tip
Leuk → Geweldig / Fantastisch

Grammar

Grammar rule section
  • The conjunction ng doesn’t has the throat sound. Only for few cases it keeps the usual g-throat sound, e.g.: ongeveer

Het words

  • Het huis

  • Het boek

  • Het brood

  • Het plafond

  • Het gordijn

  • Het fantastisch

  • Het park

  • Het station

  • Het bier

  • Het weer

Plural

2017 10 16 03
Tip
  • In plural everything is De, e.g.: Het Boek → De boeken

  • Diminutive and words with two syllable adds s

Geen & Niet

Use geen for things and niet for adjectives, e.g.:

Ik heb nog geen huis.
De pen is niet groot.
Ik eet geen vis.

Possessives

Nederlands Engels

Van mij

Mine

Van jou

Yours

Haar

Her

Ons/Onze

Our

Hun

Their

Zijn

Its

Jouw

Your

Mijn

My

Adjectives

Nederlands Engels

Zacht

Soft

Sware

Difficult

Zwak

Weak

Sterk

Strong

Vol

Full

Leeg

Empty

Belangrijk

Important

Zoet

Sweet

Zuur

Sour

Nat

Wet

Droge

Dry

Schone

Clean

Dorst

Thirsty

Verbs

Present

Objects

De Kamer
Figure 1. De kamer
  1. De bank

  2. De deur

  3. Het gordijn /De gordijnen

  4. De kast

  5. De lamp / De lampen

  6. Het plafond

  7. De plant

  8. Prullenbak / Afvalbak

  9. Raam / Raamen

  10. Schilderij

  11. Stoel / Stoelen

  12. Koffietafel

  13. De verwarming / De radiator

  14. De vloer

  15. De muur / De muren

Tip
It’s also used he and hij for objects, e.g:
De deur is open of dicht?
- He is dicht!
Nederlands English

Bord

Plate

Kleuren

2017 10 09
Vertel mij over jouw fiets. Welke kleur is hij?
- Hij is groen
Het gordijn is wit
De gordijnen zijn wit
>Ze zijn wit

Human Body

2017 10 16 01
2017 10 16 02
Wat kun je doen met je ogen?
- Met je ogen kun je kijken / zien.
Wat kun je doen met je oren?
- Met je oren kun je horen.
Wat kun je doen met je neus?
- Met je ademen / niesen / ruiken [breath, sneeze, smell]
Wat kun je doen met je mond?
- eten / spreek / bijten
Wat kun je doen met je tong?
- likken / proeven
Wat kun je doen met je lippen?
- kussen
De pizza ruikt lekker! [The pizza smells good!]

Dieren

Nederlands English

Kat

Cat

Hond

Dog

Paard

Horse

Vogel

Bird

Muis

Mouse

Koe

Cow

Eend

Duck

Hert

Deer

Schaap

Sheep

Beer

Bear

Spin

Spider

Konijn

Rabbit

Schilpad

Turtle

Gans

Goose

Clothing

Nederlands English

Fruits

Nederlands English

Aardbei

Strawberry

Citroen

Lemon

About

Repository to place notes from my Dutch lessons

Topics

Resources

License

Stars

Watchers

Forks

Releases

No releases published

Packages

No packages published